Skip to main content

Vondelingen en babylijkjes in Nederland

19 februari 1983, vondeling Mark Stephanus-Willem van Boeimeer (later: Paul Dierick), Breda

Het Vrije Volk, 21 februari 1983: "Baby in schoenendoos"

BREDA — De Bredase politie had vanmorgen de moeder nog niet gevonden van het pasgeboren jongetje dat zaterdagavond laat in een grote schoenendoos in een flatgebouw in Breda te vondeling was gelegd.

De baby moet nauwelijks een uur oud zijn geweest toen bewoners van de luxe flat de schoenendoos met het in doeken en vloeipapier gewikkelde kind in de hal ontdekten.

De flat ligt vlakbij het Diaconessenhuis en de politie vermoedt dat het kind er daarom te vondeling is gelegd. Meteen na de vondst werd de baby door de politie naar dit ziekenhuis gebracht. Daar werd geconstateerd dat het kind zeven weken te vroeg geboren was, maar in uitstekende gezondheid verkeerde.

Limburgsch Dagblad, 21 februari 1983: "Vondeling in schoenendoos"

BREDA - De Bredase politie heeft zaterdagavond laat een pasgeboren baby aangetroffen in een schoenendoos, die stond in de hal van een flat aan de Grote Spie. De baby, een jongetje, lag gewikkeld in papier in de doos. Het kind is direct overgebracht naar het Diaconessenhuis en maakt het, volgens de politie, redelijk. Bewoners hadden de politie gebeld, omdat er geluid uit de doos kwam. De politie probeert nu te achterhalen wie de moeder is en wie het kind in de hal heeft gelegd.

De Telegraaf, 21 februari 1983: "Pasgeboren baby in schoenendoos gevonden"

door Rien de Deugd jr. BREDA, maandag. Bewoners van een flatgebouw aan de Grote Spie in Breda hebben zaterdagavond rond de klok van halfelf een jongetje gevonden dat in een schoenendoos te vondeling was gelegd. De baby moet volgens een woordvoerder van de Bredase politie niet ouder zijn geweest dan één uur.

Enkele bewoners op de eerste etage van het flatgebouw hoorden een krijsend geluid, waarna men op onderzoek uitging. In de hal werd het jongetje gevonden in een grote schoenendoos. De baby was gewikkeld in enkele lakens. De bewoners van dit luxe flatgebouw waarschuwden de politie en de vondeling werd door de agenten Leenders en Zengerink pijlsnel naar het nabij gelegen Diaconessenziekenhuis vervoerd. De vondeling ligt op de kinderafdeling en is zeven weken te vroeg geboren. Het betreft hier vermoedelijk een Nederlandse baby. De gezondheidstoestand van het vondelingetje is uitstekend. De Bredase politie is een onderzoek begonnen naar de moeder van het kind.

De Telegraaf, 23 februari 1983: "Bredase vondeling aangegeven"

Van een onzer verslaggevers. BREDA, woensdag. De Bredase vondeling, die afgelopen zaterdagavond in een flat een de Grote Spie werd gevonden door de familie Verloop, is gisteren aangegeven bij de burgerlijke stand in Breda. Hij heeft de naam Mark Stephanus-Willem van Boeimeer gekregen. Mark slaat op de rivier die door Breda stroomt, Stephanus en Willem op de namen van dc politieagenten die het eerst ter plaatse waren en Boeimeer is de wijk waar de vondeling aangetroffen werd. De politie is nog op zoek naar de moeder.

Het Vrije Volk, 25 februari 1983: "Een vondelingetje, dat vergeet je nooit. Nog steeds denk je: hoe zou het nu met IJsbrand zijn?"

De telefoon bij de plaatselijke politie en de Raad voor de Kinderbescherming stond roodgloeiend. Honderden mensen wilden zich ontfermen over het Bredase vondelingetje, Mark Stephanus Willem van Boeimeer, vorige week zaterdag gevonden in de hal van een flatgebouw vlakbij de rijksweg Antwerpen-Breda-Rotterdam. De moeder is nog steeds niet gevonden. Maar het gaat hem nu goed, binnenkort heeft hij een thuis, bij pleegouders. Velen trokken zich het lot aan van deze vondeling. Mensen die zelf ooit wel eens met een vondelingetje werden geconfronteerd, kunnen zich dat erg goed voorstellen. Ze willen in veel gevallen erg graag weten hoe het kind het nu maakt. Anderen zeggen weer: dat je er niets meer van hoort, is misschien beter voor het kind. Maar, zonder dat een team van psychiaters nu onmiddellijk hoeft klaar te staan, vergeten doe je het nooit dat je ooit een kindje vond.

NAALDWIJK/ROTTERDAM — „Zijn verjaardag herinner ik me nog steeds. Vorige week vrijdag was het precies vijf jaar geleden dat we hem vonden. Ja, dat vergeet je niet... en als je dan over Breda hoort, over dat vondelingtje, nou, dan gaat er weer erg veel door je heen." " Duidelijk ontroerd denkt mevrouw Ada van Trigt-van Hees uit Naaldwijk terug aan de tijd waarin ze, samen met haar zuster Nel, de zorg had over een beroemde vondeling. IJsbrand van de Wetering, gevonden in een vuilniszak op het ijs in Wateringen, door vier schaatsende jongens. Het was een zaterdagochtend in februari 1978. De schaatsende jongens leverden het kindje af op de Jacobushoeve in Wateringen, bij Ada en Nel die meteen aan de slag gingen. Ze dompelden het kind afwisselend in warm en koud water. Een gewaarschuwde arts knipte de navelstreng door en verwijderde de moederkoek. De kranten stonden vol over IJsbrand.

Kort daarop moesten ze het kind afstaan, 'n Moeilijke zaak, omdat er toch al een band was ontstaan. IJsbrand ging naar het Delftse Hippolytusziekenhuis en vervolgens kreeg hij een tehuis. Nog altijd peinzen Ada en Nel: hoe zou het met hem zijn, bij Ada staat IJsbrands naam nog steeds op de verjaarskalender. Ada van Trigt: „Tja, de politie zei toen dat het verstandiger was, dat we geen contact meer met het kind zouden hebben. En dat is het misschien ook wel. Maar ik denk toch: eens gaat dat kind vragen stellen — én dan moeten ze het hem vertellen." „Wie weet is het goed dat hij van niets weet. Maar toch kan ik hem niet uit mijn gedachten bannen. Je leeft met zo'n kind mee, ik heb zelf een dochtertje, dat een jaar ouder is dan hij. Allemaal gedachten, nog steeds. Al was het maar een fotootje dat ik van hem had."

Ook een band met een vondelingetje maar een iets minder emotionele, heeft de Haagse dierenpensionhouder J. Oosterveer. Hij kreeg in juli '81 in zijn pension een pasgeboren kindje binnen. Het werd afgeleverd door een ruiter die in de duinen van Wassenaar gehuil gehoord had en even daarna een baby vond die hoogstens vijf uur oud was. Het kindje kreeg later de namen Reinier Maarten van Groenendaal. Reinier naar de ruiter die het vond. Maarten naar de waarnemend korpschef van de Wassenaarse politie en Van Groenendaal naar het laantje waar het kind, vlakbij, werd gevonden. „Natuurlijk denk je er nu weer aan," aldus Oosterveer. „Maar al zou je alle instanties die je kan verzinnen afbellen.' je komt er toch niet achter waar het kind is. Twee jaar wordt hij nou, je houdt het wel bij ja — maar ik denk dat het niet goed is om het kind met te veel sentimenten te belasten. Wel heb ik nog wel eens contact met degene, die het kind toen heeft gevonden."

„Ik heb er ook aan gedacht, toen ik dat van dat kindje in Breda hoorde." Aan het woord nu de heer H. van den Berge, administrateur bij de gemeentepolitie van Weert. Hij was in oktober 1972 betrokken bij de vondst van een jongetje dat later de namen kreeg: Vincent van Moesdijk.' Vincent naar, want Limburg über alles, de roomskatholieke heilige voor zwervende kinderen St. Vincent. En Van Moesdijk naar de oude naam van de weg waar het kind te vondeling was gelegd. „Dat knaapje was gelegd," aldus Van den Berge, „op de stoep van een kloostergemeenschap, nou ja, van een aantal geestelijken die toen bij elkaar in een huis woonden — dat kwam toen toch net zo in de mode in die tijd. Gedacht is toen zeker: dan komt het wel goed terecht. Het is gevonden, nog geen 24 uur oud." Het lag op een kussen, toegedekt met een blauw dralon jasje en het was voorzien van een paar luiers. „Het kind is naderhand bij een pleeggezin geplaatst, onder grote geheimhouding en dat is misschien maar goed ook. Eraan terugdenken, ja, natuurlijk doe je dat. Zoiets komt toch maar eens in een mensenleven voor. Ik zit nu veertig jaar bij de politie hier — en dat is de enige keer dat ik het heb meegemaakt."

„Inderdaad komt zo'n kindje bij een pleeggezin terecht — bij een gezin dat op de lijst staat bij de Raad voor de Kinderbescherming, onder geheimhouding, zoals de normale procedure is, dat wil zeggen als de moeder zich niet meldt." De heer R. Schultz is woordvoerder van het FIOM, de federatie van organisaties die zich bezighouden met hulpverlening bij zwangerschap en alleenstaand ouderschap. „En de moeder meldt zich niet in de meeste gevallen van het te vondeling leggen van kinderen. De psychische nood van zon vrouw moet groot zijn, anders doe je zoiets niet." „Wat wij dus heel vervelend vinden, bijvoorbeeld ook weer in dat geval in Breda is dat er vijftien rechercheurs op uit zijn gestuurd om de moeder te vinden. 'Je moet geen politiemensen met honden afsturen op iemand die in psychische nood verkeert. We hebben er al jaren voor geijverd — en in maart 1980 is het ook in de vaste kamercommissie van de Tweede Kamer geweest — dat het te vondeling leggen uit het wetboek van strafrecht wordt geschrapt.

Na '80 is er echter geen aandacht meer aan besteed op politiek niveau. Kennelijk zitten er voor de minister te veel haken en ogen aan. Iedereen kijkt natuurlijk naar dat lieve baby'tje dat in de steek is gelaten. Maar wie kijkt naar de vrouw, die in opperste nood tot het te vondeling leggen komt? Denk je, dat bij alle medische complicaties voor zo'n vrouw ook niet de angst voor strafvervolging een rol speelt? Wij pleiten al jarenlang voor een adres waar je in anonimiteit een kind kunt brengen. Dat lijkt ons beter dan een jacht met politiehonden. Maar ik moet zeggen, gezien het recente geval in Breda, we gaan in Den Haag heropening van de behandeling van het betreffende wetsontwerp vragen. En, echt, ik heb goede hoop dat het deze keer wél lukt."

De Stem, 14 december 1996: "Vondeling van 1983 overleden door ongeluk | Het tragisch einde van een vondeling"

Door Paul de Schipper. Breda/Oudenbosch - Op 20 februari 1983 opende Stefan Leenders in een flatportaal in de Bredase wijk Boeimeer een schoenendoos. Bewoners hadden dat niet gedurfd, want er kwam geluid uit. Een kat misschien of een hondje, dacht politie-agent Leenders. Hij vouwde het kartonnen deksel om en keek in de ogen van een pasgeboren baby.

Dagen hield de Bredase vondeling de gemoederen bezig. Er kwamen foto's in de kranten. De moeder werd nooit achtergehaald. Afgelopen donderdag haalde de achtergelaten baby van toen opnieuw de krant. In Oudenbosch verongelukte de 13-jarige Paul Dierick. Hij was de vondeling. Paul Dierick stierf onder de wielen van een Oostenrijkse vrachtwagen-combinatie, een stom, maar oh zo alledaags verkeersongeluk. Aan een koud begonnen leven dat zich warmde in de luwte van een adoptie-gezin kwam zo een dramatisch einde.

De vondeling kwam op de kraamafdeling van het toenmalige Diaconessenhuis terecht. Agent Leenders en een collega die bij de vondst aanwezig was, stonden in de weken erna regelmatig in de couveuse te kijken. Op een dag namen ze een klein politie-autootje mee als cadeautje. Mark, Stefan, Willem van Boeimeer heette het kind voortaan: Mark naar de rivier De Mark, Stefan en Willem naar de agenten die de vondeling ontdekten en Boeimeer naar de wijk waar het gebeurde.

"Op een dag was het kind ineens weg, naar een adoptie-gezin, hoorden we," herinnert Stefan Leenders zich. Tien jaar later kwam de vondeling, die nu Paul Dierick heette, weer in contact met Leenders. Met zijn ouders en met de agenten ging hij terug naar de plek, de flat in Boeimeer, omdat Paul wilde zien waar hij vandaan kwam.

Donderdag reed Paul met de fiets op de Markt in Oudenbosch. Een vrachtwagen-combinatie die rechtsaf wilde staan, overreed hem. "Plaatselijke onbekendheid in combinatie met de dode hoek van de buitenspiegel," aldus de politie.

Stefan Leenders werkt tegenwoordig bij de politie in Dordrecht. De ontdekking van de vondeling is hem altijd bijgebleven: "Via-via vernam ik wel eens hoe het met hem ging." Stefan hoorde het bericht van het ongeval via de politiemeldkamer. Hij is er nog stil van: "Tragisch, intriest voor de ouders, zo'n kind, te vondeling gelegd, goed terechtkomen en dan gewoon overreden door een Oostenrijkse vrachtauto in Oudenbosch, ongelooflijk!"