3 november 1982, babylijkje jongetje, Oranjewoud
Voor krant klik hier
Voor krant klik hier
Voor krant klik hier
Voor krant klik hier
Voor krant klik hier
Leeuwarder Courant, 10 maart 1983: "In alle opzichten een afschuwelijke zaak | Acht maanden gevorderd voor doden van pas geboren kind"
LEEUWARDEN - Dit is „in alle opzichten een afschuwelijke zaak". Iedereen die kennis heeft genomen van de proces-stukken wordt er niet onberoerd door gelaten, zo begon officier van justitie bij de Leeuwarder rechtbank, mr. Eduard F. Bueno, gisteren zijn requisitoir tegen een 27-jarige vrouw, die momenteel in Heerenveen verblijft, maar die woonachtig is in Frankrijk. Zij werd ervan beschuldigd, dat door haar toedoen in de nacht van 1 november van vorig jaar haar pas geboren kind om het leven is gekomen. De vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, die moord bewezen achtte, vorderde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. „Dit is natuurlijk een zeer emotionele zaak Dat begrijpen wij heel goed, maar wij zijn toch verplicht naar alle bijzonderheden te vragen", zo merkte rechtbankpresident mr. Gerard W. van Halsema op, toen de ondervraging van de vrouw, die een ontredderde indruk maakte, een aanvang nam. De vrouw, moeder van drie kinderen, was hoogzwanger naar Heerenveen gekomen, waar naaste familie van haar woonde. Zij was ongewenst in verwachting geraakt, nadat ze was verkracht door iemand, die haar aan een flat had geholpen. In de nacht, waarin het drama zich afspeelde, kon de vrouw, zo vertelde zij, de slaap niet vatten. Daarvoor was er ruzie geweest. Zij had een plastic tas, een paar nanddoeken en maandverband gepakt en was een eindje gaan rijden. De tas en de andere spullen had zij volgens haar zeggen meegenomen, aangezien zij bang was voor een bloeding. In de auto had de vrouw pijn gekregen, doch nog niet aan de bevalling gedacht, zo liet zij de rechtbank via een tolk weten. Dat was pas gebeurd, toen zij bij een soort kampeerterrein was uitgestapt. Waarom bent u niet teruggegaan? vroeg mr. Van Halsema. De vrouw zei, dat ze zich niet meer bewegen kon. Op een stil plekje had daarna de bevalling snel plaatsgevonden. Over wat er vervolgens was voorgevallen, kon de vrouw zien ter terechtzitting niets meer herinneren. „U hebt het", zo constateerde de president, „een beetje weggestopt, omdat het een heel verdrietige gebeurtenis is." Tegenover de politie had zij destijds verklaard, dat de baby in de met een haarspeld dichtgemaakte tas was gedaan en dat zij de tas in het water, dat vlak bij was, had gelegd. Op de zitting bestreed de vrouw, dat zij het vervelend had gevonden, dat zij in verwachting was. Uit het politie-onderzoek was dit motief naar voren gekomen. De baby zou de relatie met haar vriend, die weinig belangstelling voor haar kinderen toonde, onder druk zetten. „Ik begrijp, dat u nu zegt, dat u de dood van het kind niet hebt gewild", zo concludeerde mr. Van Halsema. Ja, was de reactie van de vrouw, die op een andere vraag antwoordde, aat zij haar vriend zou hebben verlaten, als hij de baby niet wenste.
Verstikking
Patholoog-anatoom dr. Jan Zeldenrust, die sectie had verricht, was van oordeel, dat alles erop wees, dat de baby, die had geademd, door verstikking oftewel zuurstofgebrek om het leven was gekomen. Psychiater Wieringa kwam tot de slotsom, dat de vrouw ten tijde van het drama beschouwd diende te worden als „nauwelijks toerekeningsvatbaar". De amnesie (het geheugenverlies) van de vrouw was volgens de psychiater na de dood van het kind opgetreden door een trauma, dat was ontstaan door schuldgevoelens.
Reclasseringsbeambte Theo van Haaren (tevens secretaris van de Reclasseringsraad Leeuwarden) wees erop, dat de vrouw het afbreken van zwangerschap door middel van abortus „volkomen verwerpelijk" vond. Hij hechtte ook weinig betekenis aan haar bekentenis tegenover de politie. Een grote angst voor mannen, vooral als zij een boze indruk maken, had haar daartoe gebracht: „Als je het wat handig speelt, dan kan je haar alles laten verklaren."
Van Haaren, die had geadviseerd de zaak te seponeren (in soortgelijke gevallen is dat ook geschied, zo voerde hij aan), pleitte voor een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk zou zijn aan de in voorarrest doorgebrachte tijd, in combinatie met een voorwaardelijk deel. De afgelopen maanden, die de vrouw - op last van de rechtbank - bij haar familie in Heerenveen heeft moeten doorbrengen, is al een straf geweest, zo stelde hij. Als zij langer tn Friesland zou moeten blijven, dan schept dat een „volstrekt onmogelijke" en „zeer penibele" situatie. De conclusie van Van Haaren was, dat de vrouw :o snel mogelijk de kans moet krijgen om naar Frankrijk terug te keren.
Humane oplossing
De officier zette uiteen, waarom hij toch met de strafvervolging was doorgegaan: „Als men van de oorspronkelijke visie uitgaat, dat het kind ongewenst was, dan was er zowel in Nederland als in Frankrijk een humane oplossing voor het probleem geweest, die zo voor de hand ligt, dat ik niet begrijp, waarom dat niet is gedaan, namelijk om een kind af te staan ter adoptie."
Op grond van het bewijsmateriaal meende de aanklager, dat vaststond, dat de baby door de verdachte was gedood. Er was zijns inziens sprake van moord: de vrouw had het kind volgens een tevoren opgezet plan om het leven gebracht. De „voorbedachte rade" leidde hij af uit het feit, dat ze hoogzwanger naar Nederland was gekomen en tegen haar familie had verteld, dat ze viereneenhalve maand in verwachting was en dat het kind weinig levenskansen had. Tevens signaleerde hij, dat de vrouw rechtstreeks naar de plaats van het delikt was gereden, terwijl de vooropgezette bedoeling, die „niets anders kon zijn dan zich van het kind te ontdoen" voorts bleek uit het meenemen van de plastic tas, de handdoeken en het maandverband.
Mr. Bueno erkende, dat de vrouw in een later stadium door de politie aan een harder verhoor was onderworpen. Aanvankelijk was de in grote psychische nood verkerende vrouw vanwege haar toestand met „fluwelen handschoenen" aangepakt, doch, toen zij zich „hard opstelde ' en „aperte onjuistheden" vertelde, was dat veranderd. De politie was, aldus de officier, echter binnen de grenzen van het toelaatbare gebleven.
Van kindermoord of kinderdoodslag, die subsidiair ten laste waren gelegd, kon in de opvatting van mr. Bueno niet worden gesproken: de vrouw had niet gehandeld „uit vrees voor de ontdekking van de aanstaande bevalling". Zij had de zwangerschap tegenover haar naaste omgeving niet ontkend. Alleen het exacte tijdstip had ze verborgen gehouden.
Een boete noemde de officier in dit soort gevallen „hoogst ongepast". Evenzeer verzette hij zich gezien de „trieste levensomstandigheden" van de vrouw en de „ongetwijfeld doorstane emoties" fel tegen een gevangenisstraf van jaren. Anderzijds was hij het ook niet eens met het pleidooi van Van Haaren: daarvoor was de zaak te ernstig en te schokkend. Tegen de onmenselijke situatie, die door een detentie zou ontstaan, stelde hij, dat het menselijk was geweest, dat het kind ter adoptie was aangeboden. Hij verheelde niet, dat hij lange tijd had geworsteld met de te eisen strafmaat en „er eigenlijk nog niet uit was". Uiteindelijk kwam mr. Bueno, de bijzondere omstandigheden van deze zaak afwegend tegen de ernst en het schokkende karakter ervan, uit op acht maanden.
Advocaat mr. Rens Barendregt achtte de voorbedachte rade niet bewijsbaar. De tas was meegenomen, omdat de vrouw zeer schoon was ingesteld. Bovendien ging zij, als ze het psychisch moeilijk had, vaker een eindje rijden. In zijn ogen kon er wel sprake zijn van kinderdoodslag. Elke vrees, ook bijvoorbeeld de vrees, dat een bevalling eerder zal plaatsvinden, valt hieronder, zo poneerde hij. De raadsman merkte verder op, dat volgens de uitleg van dr. Zeldenrust een natuurlijke dood van het kind theoretisch nog mogelijk was, ofschoon hij wel degelijk rekening hield met een bewezenverklaring. Ook mr. Barendregt voerde aan, dat een celstraf tot grote problemen zou leiden. Aan de behoefte van de vrouw om straf te ondergaan is, zo zei hij, voldaan, doordat zij in Friesland is gebleven. De verdediger, die zich bij het betoog van Van Haaren aansloot, vroeg om een vervroegde uitspraak, die voorlopig op 23 maart werd bepaald.